RRRauw!
500 dagen rouw. Ik zet ons huis te koop en geef op om te winnen. Een vriendin zegt dat ze het begrijpt. Ik zou ook niet willen wonen in het huis waar mijn lief is gestorven. Het klinkt ver van mijn waarheid. Want het is niet de periode van drie maanden dat jij ziek bent of die laatste avond zo voorzichtig lief naast elkaar, de ochtend erop dat ik voor jou door de knieën ga, je hand pak en jij zegt dat je van iedereen houdt. Niet de dood wijst me de deur maar het leven. Die vijftien jaar liefde. Het feestje dat we bouwen terwijl we samen volwassen worden. Ons huis is verzadigd. De vloer barst onder het gewicht van ons plezier. Een leven zonder jou past er niet. Ik ruim begin maart op om afscheid te nemen, te voelen dat het goed is en laat het huis zichtklaar achter. Als de makelaar is geweest, zet ik onmiddellijk jouw mandarijntjes-uit-blik terug. Maar de rest van de uitdragerij die als bedevaart op jouw nachtkastje staat, blijft weg.
Ik rol je huilend het ziekenhuis uit met een er-valt-niks-meer-aan-te-doen-kanker. Een half uur geleden was het nog ‘gewoon’ een virus. Misschien moet het zo zijn, Ceetje, je bent de laatste maanden zo onrustig. Nu ben je vrij, fluister je na als ik begin maart de deur uitloop nadat ik de opdracht tot verkoop heb getekend. Ik heb jouw goedkeuring nodig. Ons huis op Funda voelt als verraad omdat wij er vijftien jaar schandalig gelukkig zijn. Het voelt als falen omdat het mij niet lukt nieuw plezier naar binnen te dragen. De avond voor vertrek werk ik in de achterkamer mijn administratie weg. Het geluid van autobanden op asfalt herinnert aan de jaren dat ons leven normaal was. Spitsuur op de Johan de Wittlaan. Ik heb het nog altijd rond dit tijdstip. Dan knijp ik mijn ogen en gluur de tuin in. De poort naar de brandgang valt dicht. Kort erna steek jij de sleutel in de achterdeur. En voordat jij me ziet, heb ik jou al gespot. Je loopt door de tuin naar me toe. Bakstenen jubelen omdat jij thuiskomt. De openslaande deur grijnst. Je kijkt op, ziet me en ontsteekt in beide ogen sterretjes. Je komt door-de-weeks-gelukkig thuis.
Het vliegtuig cirkelt een half uur boven Bilbao omdat het aan de grond te mistig is om te landen. Ik ben met een van de laatste vluchten uit Madrid vertrokken. Het toestel is zo leeg dat iedere passagier een eigen rij heeft en als boeddha reclined door het luchtruim zweeft. Ik denk aan jou. Het is vroeg in de ochtend. Ik zit op jouw plek aan het raam. Jouw plaats in bus, trein of vliegtuig is aan het raam. Ik ben blij dat ik je met zo’n kort leven altijd de beste plek gunde net zoals jij vanzelfsprekend het fijnste fruit, die laatste bitterbal en de warmste chocolademelk kreeg. Nu geef ik mezelf het beste van jou. Ik huil als we landen. Ondanks de lege rij zit je naast me. Op de luchthaven van Bilbao check ik of de Alsa een busticket naar Llanes heeft. Ik boek een hostel omdat ik vandaag niet verder kan. Reizen is wachten. De bus naar het centrum van Bilbao vertrekt over een uur. Ik kijk nog een laatste keer op de Alsa site. En wat een uur geleden niet mogelijk was, lukt nu wel. Er is één ticket vrijgegeven. Ik zit vanmiddag alsnog op de bus naar Llanes.
Ik slenter door Bilbao. G-Star, Zara en el Corte Inglés zijn dicht. In de verte loopt een vrouw met haar hondje. Ik loop tot halverwege het zebrapad van misschien wel de Champs Elysees van Bilbao en blijf een moment staan. Ik draai langzaam rond en adem uit. De stilte knalt zo lekker door de leegte die op haar beurt een vuiltje uit mijn ogen wrijft. Ik stap verbaasd de Alsabus in wanneer blijkt dat er slechts zeven medepassagiers zijn. Verspreid zitten, gebiedt de chauffeur. Ik zit, val onmiddellijk in slaap en word na anderhalf uur wakker. Santander. Ik ben halverwege. En terwijl de bus over de A8 richting Llanes rijdt, ik nog altijd onderweg ben en voorwaarts beweeg in de tijd, zie ik vanachter het glas dat het dagelijkse leven uit alle straten, steden en winkels is weggevlucht. Buiten valt stil en dat maakt van binnen ook heel rustig. Het voelt als zondag, back in the days, als afdalen in de leegte van je onderbuik. Even voorbij Unquera zie ik voor het eerst de rotskust en huil. Nog twintig kilometer. Het is alsof ik na jaren uit een timewarp word geslingerd en jij op het busstation wacht voor een hereniging. En dan sta ik opeens in de keuken van Rumoro.
Ik schenk een codorníu benjamin cava in, laat kort de auto stationair draaien en installeer mijn reisaltaar. Ons laatste seflie, het opaline engeltje van Joyce en het muisje van Monty. Ik ben zo snel gesettled dat ik de doos erbij pak die ik uit Nederland heb opgestuurd en begin erin te graaien alsof het een grabbelton is. De zak drop van Jamin haal ik als eerste op (in mijn herinnering was ie groter). Ik pak dankbaar de wollen deken en warme kleding uit en zie onderin het grote, rode boek liggen. Het is een dummy op A4 formaat die ik om de leegte te eren jaren onbeschreven heb gelaten maar waar ik af en toe wel inkeek, aan rook of met de vingertoppen over veegde. Ik heb het zeker twintig jaar geleden bij De Slegte in Groningen gekocht en schrijf er gedichten in. Doorgaans vergeet ik wat ik schrijf. Ik laat letters, zinnen en titels los omdat ze heel goed op zichzelf kunnen staan zonder aan mij te kleven. Ik lees tot mijn verbazing het gedicht dat ik op 29 november 2012 schreef. De Stervende. Ik ben veertig en sta op uit mijn derde burn-out. Drie keer blijkt tot nog toe scheepsrecht. Alhoewel rouw soms ook zo voelt, als burn-out, opnieuw beginnen, fantoomdood.
De volgende ochtend rijd ik naar beneden voor boodschappen, benzine en wat lekkers bij La Vega die net als alle andere patisserie teleurstellend dicht is. Langs de Paseo in Llanes staat politie. Ik word flink ondervraagd, laat papieren zien en doe met handen en voeten mijn verhaal. De politie checkt, belt en maakt foto’s van rijbewijs, kenteken en auto. Boodschappen doen mag maar u moet erna direct weer naar boven! Ik wil zelf niets liever dan inzakken op Rumoro terwijl Ducche aan mijn voeten ligt en ik uitkijk over de zee die zachtjes aanmoedigt oud en nieuw verdriet los te laten. Ik parkeer de auto, loop naar supermarkt La Plaza en voel me door de aanhouding toch wat spannend. Die lichte corona-schrik slaat om in een fight-flight response. Ik wil hamsteren voordat ik mijn berg op vlucht. Moet ik de kar niet helemaal volgooien? Ik kijk op uit mijn graaigedachte rechtstreeks in het gezicht van de knappe man die achterin La Plaza op de visafdeling staat. Ik kleur. Hij is vast zo mannelijk omdat hij iets met zijn handen doet. Het gaat al enkele maanden als volgt.
Als ik binnenloop, kleur ik licht zodra ik voel dat hij kijkt. Heeft hij me nog niet gezien dan dreutel ik net zo lang bij de paprika, vleestomaten en courgettes rond totdat ik weet dat hij me ziet. Zijn houding verandert dan iets. Hij kijkt vaker op, rakelings langs de klant heen zodat hij mij kan spotten. Ik heb deze keer met voorbedachte rade iets leuks aangetrokken omdat ik voor de eerste keer vis bij hem haal. Ik heb niks te verliezen, ben bijna alle schaamte voorbij en beperk me bij voorkeur (en in toenemende mate) tot hoogstnoodzakelijk praten, korte zinnen en neolithische oerkreten. In zijn geval. Wil je me aan het lachen maken, optillen voor rodeo, Barry White en zondagochtend s*x (voorspel niet nodig) of een dag als bretels mijn broekrok hoog houden. Als ik aan de beurt ben, zwijgt zowel de ongegeneerde weduwe veertiger als bakvis. Ik bijt nog liever mijn tong af. Het heeft niks met een ingewikkeld veroverspel te maken. Het is eerder zo dat ik niets nodig heb en wel van uitgesteld verlangen houd. Bovendien ben ik nog altijd gelukkig met jou. Als hij de vis geeft, kijkt hij me even wat langer aan, zelfverzekerd zonder arrogantie en met zachte ogen waardoor ik slap wil gaan hangen om als harlekijn op de maat van mijn tieneradoratie met beide armen van links naar rechts te zwaaien.
Roodborstje woont niet meer in de struik achter Rumoro. Ik zet het raam open, roep haar en strooi broodkruim in het venster. Ze komt niet en dat zie ik dan toch als teken van jou. Jij bent het er niet mee eens dat ik hier ben en protesteert omdat ik ons huis in de etalage zet. Het zijn echt niet de grote veranderingen die me volledig van mijn stuk brengen. Alles valt in het niet bij het zien sterven van jou. Ik struikel vooral over zoiets wezenlijk kleins als Roodborstje die wegblijft nadat ze vorig jaar, de laatste schrijfmaand op Rumoro, iedere dag naar binnen vliegt om de voortgang van ons boek te bezingen. In grote lijnen ben en blijf ik verbonden terwijl ik zoek in het gewone alledaagse naar tekens van jou omdat jouw liefde juist op het meest simpele, kleine geluk zo’n allesoverstijgende indruk maakt. Ik roep Roodborstje nog iedere dag omdat ik haar in de verte meen te horen. Maar ze komt niet meer aanvliegen op mijn yoga mat wanneer ik met uitzicht op de bergen een paar heldhoudingen doe zodat het vertouwen in al dat is nog wat dieper kan gronden.
Door het vastbesloten reizen – ik zal Rumoro bereiken -stuiter ik dagen rond als op een high van chrystal meth. De crash komt onherroepelijk. Ik struikel en raak vol de grond. D is dood. Doem. Op mijn hart dreunt de paukenist door. Doem. D is dood. Doem. Ik huil zo hard dat de meiden in de wei een moment stil zijn omdat het volume van mijn verdriet de koeienbellen overstemt. Ook na 500 dagen schrik ik opeens weer wakker in het volste besef dat jij niet bent. Ik bel je moeder om te horen hoe ziek je was en giechel bij de herinnering aan jouw morfinewolk. Ik voel me heerlijk, herhaal je vijf dagen lang. Ik ben reismoe omdat mijn leven in alle richtingen van tijd is veranderd. Misschien zie ik het verkeerd en beweeg niet ik door het stilleven op de autovia door lockdown Spanje maar staat de stilte in mij op als ervaring dat alles gewoon is zoals het was en zal zijn. Ceetje, het was precies zo, hoor ik je zeggen nadat we de avond voor jouw dood heel voorzichtig lepeltje-lepeltje luisteren naar Anouk’s Jij. En dan mis ik je verschrikkelijk. Na vijftien jaar blaast jouw laatste adem het allermooiste in mij vrij. Ik aai Ducche. Achter de bergen kleurt de zonsondergang fel op. Roodborstje dirigeert een vogelsymfonie. En terwijl de rotskust bij Llanes tikkertje speelt met de golven, wuift op het groen van de heuvels het eukalyptusbos mee. Dat wat je in mij hebt aangeraakt, zie ik nu ook buiten, D. Zo is het hoor, Ceetje, gniffel je. En ik voel je in alles dichterbij.
500 dagen rouw. Ik heb zoveel vragen voor jou. Hoe voelt doodgaan? Wat zag jij en hoe smaakte dat laatste mandarijntje-uit-blik? Kroop mijn antwoord, en iedereen houdt van jou, als laatste door je gehoorgang of kriebelde een andere stem? Kon je gemakkelijk gaan of hield ik je te lang vast? Waar ben je? Ik heb zoveel vragen voor jou. Misschien wel meer dan ooit tevoren. Soms wou ik dat het vorig jaar was, dichterbij jouw dood. Ik zou willen dat je een boodschap, één enkele zin voor mij had ingesproken waarin je me de liefde toezegt voor de volgende 500 dagen. Als jij fysiek niet bent dan doe ik het met jouw terugkeer in mijn dromen of de natuur die jouw reflectie zo schitterend verbeeldt. De eerste week op Rumoro stuur je reisherinneringen naar me toe. Met een backpack vol herinneringen blijf ik eeuwig mentaal tijdreizen. ’s Nachts droom ik dat wij op roadtrip zijn. Ik zing Ronan Keating’s Lovin’ each day as if it’s the last en haal op I want you right here next to me extra uit terwijl ik naar jou kijk achter het stuur. Baby, I need you here.
Het valt me op hoe terloops Netflix met de dood omgaat. Sterven lijkt zo casual. Ik kijk The last Kingdom waarin Uthred met eenzelfde gemak zowel zwaard als mannelijkheid hanteert. Netflix brengt de laatste ademtocht zo onverschillig terwijl wanneer je het zelf meemaakt – de dood je van dichtbij in de ogen kijkt en je ziel verder openkraakt – het ontzagwekkend heilig voelt. Misschien heeft Netflix gelijk. Sterven is alledaags, natuurlijk en hoort bij het leven net als leren praten, een blauwtje lopen en de voeten vegen. Jouw dood neemt me mee voor een kijkje achter de schermen waar de liefde huist die nog altijd op ons laatste selfie door jouw ogen straalt. Ik denk aan de SCEN-arts. Het is zo’n fijne man van wie je zou willen dat hij tegelijk je vader, opa en superman is. Hij luistert zonder onderbreking, hummen of knikzinnen naar jou. Je bent op. Als hij je een hand geeft en ons gedag zegt, huil ik uit dankbaarheid omdat hij je heeft gehoord. Ik zie je voor me in je zwarte diesel shirt. DIE-sel. Only the brave is hun slogan. De SCEN-arts zag het ook. Wat zijn jullie dapper, zegt hij en bezegelt daarmee jouw dood.
Throwback Friday. Jouw sterfweekdag. Ik kijk naar jouw kist in de gang. Je ligt op je zij, het rechterbeen been licht opgetrokken, precies zoals je bent gestorven. De zijligging past omdat je zo mager bent. Voordat de kist komt, vraag ik bijna iedereen te gaan, ook je ouders. Soms steekt spijt en twijfel in mijn keel. Heb ik er wel goed aan gedaan je zo snel mee te geven, de deur te wijzen en het huis uit te zetten. Dinsdag al?! zegt je moeder. Ik heb haast met jouw crematie. In Hemeltaal schrijft Bonnie Bessem dat de ziel de eerste drie dagen dichtbij het lichaam blijft. Jij bent misschien wel op zoek naar het restant van jouw aardse bestaan terwijl ik je zonder pardon laat afvoeren. Het voelt gemeen, ondankbaar en spookt regelmatig door mijn hoofd. Op zo’n moment herinner je mij eraan dat jouw dood zo vrij voelde, dat je niet in verwarring ronddoolt maar zonder omwegen op zielsnavigatie altijd de weg zal weten terug te vinden. Want je dartelt zo vrolijk, licht en verbaasd rond – juist in die eerste drie dagen – en lijkt er maar niet genoeg van te krijgen mij in jouw feestje mee te nemen.
In dromenland kies ik voor groepstherapie. Ik schrijf een overkoepelend thema in mijn schrift. Omgaan met emoties. Mooi, denk ik in mijn droom, dat past goed bij rouw. Ik begin te huilen, sluit me af en snik door tot de droomtherapeut me op de rug tikt. Ik schrik wakker. Het is fijner wanneer je mijn naam roept in plaats van tikt, zeg ik, dan kom ik terug wanneer ik er zelf klaar voor ben. Jij bent vrij terwijl de herinnering aan ons leven samen mij nog in de rouwgreep houdt. Het is schraal op Rumoro. Het hagelt. Boven ligt zelfs sneeuw. De bergen zien eruit als oliebollen met krentjes en poedersuiker. Ik heb vijf grootverpakkingen hout voor mijn vuurvreter en vraag bij de landbouwgrossier om een bolsita con negros. Ik heb kooltjes nodig maar vraag onwetend een zak negers. Por mi calefacción, voor mijn verwarming, zeg ik er trots achteraan omdat het zo Spaans klinkt. Op Rumoro waggelt het lockdown leven verder maar het voelt wel rouwer, meer teruggeworpen en alleen. 12 april is onze verkeringsetjesdag. Mijn vlucht naar Amsterdam is gecanceld. Ik reis eerste paasdag mentaal door de tijd om je na zestien jaar voor het eerst weer te ontmoeten in de stationshal van Den Haag Centraal. Ik zing Anouk’s Jij uit over de zee. De herinnering aan toen, zou het exact zo over doen, dein ik instemmend mee. Only the Brave.
500 dagen R O U W voelt als een pact met de duivel. Ik geef op om te winnen. Ons huis in ruil voor een nieuwe start. Je was zo onrustig de laatste tijd, Ceetje, misschien moet het zo zijn. Ik doe jou, ieder ander en mezelf te kort als ik jouw lot niet respecteer. Maar soms steekt het. Want ik wilde altijd al vrij zijn. Maar dan wel samen, onderweg met jou.
CARINA WIEGMAN (Groningen, 1972) reist, schrijft en geeft taoïstische buikmassage, chi nei tsang. Ze studeerde levensloop psychologie aan de Open Universiteit. Eind 2018 sterft de liefde van haar leven – so far – waarmee ze 15 jaar over de wereld zwerft. RRRauw! is haar debuutroman (2019). Momenteel schrijft ze vanuit Rumoro, het familiehuis in Asturias haar tweede roman, Marathon (winter 2021).